Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haker hakers
verkleinwoord hakertje hakertjes

Zelfstandig naamwoord

haker m [2]

  1. iemand die haakt
    • Lossen en stokjes; meer steken zijn er niet nodig voor dit babydekentje. En dat is leuk, want daarmee is het ook voor een beginnende haakster –of haker– een haalbaar project. [3] 
    • Dankzij de site Ravelry, een soort Facebook waar drie miljoen breiers, hakers en yarnies (spinners en wolververs) van over de hele wereld elkaar ontmoeten. In deze community is voor iedere denkbare brei- of haaksteek wel een werktekening of videodemonstratie te vinden. Daarnaast bevat Ravelry een enorme garen- en patronendatabase. [4] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen

  1. haker op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Reformatorisch Dagblad Roosmarijn Reijnoudt 29-01-2018 Babydekentje in wafelsteek haken
  4. NRC Nienke Denekampn 8 februari 2014 Broek uit, swants aan
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be