• had·de
vervoeging van
hebben

hadde

  1. aanvoegende wijs van hebben in de verleden tijd
    • Hadde hij nog de kracht gehad om hem te gebruiken, voorzeker zou hij de overste doodgeschoten hebben. 


  • had·de
Naar frequentie 88

hadde

  1. verleden tijd van ha


  • had·de

hadde

  1. verleden tijd van ha

hadde

  1. verouderde spelling of vorm van hadde tot 2005 (van ha)
(verouderd) verleden tijd van have