gummihandschoen
- gum·mi·hand·schoen
- samenstelling van gummi zn en handschoen zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gummihandschoen | gummihandschoenen |
verkleinwoord |
- dunne, nauwsluitende handschoen gemaakt van gummi
- ▸ Even na zessen arriveerde, met een gezicht doorgroefd van slaap, de vroedvrouw. Ze trok een gummihandschoen over haar rechterhand, en verzocht mij buiten de slaapkamer te wachten.[2]
- ▸ Het doek verhuist voortdurend van de grond naar de ezel en andersom. Mulders’ gummihandschoenen glimmen van de verf. Hij duwt en veegt. Plenst er water overheen en dept het weer op met een doek.[3]
- Het woord gummihandschoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij , ISBN 9789023467014
- ↑ Weblink bron Christine Stam-van Gent“Kunstenaar Marc Mulders: Het mag niet af zijn” (29 juli 2013), Reformatorisch Dagblad