• IPA:
    • (Noord-Italië): /ˈgwiːza/
    • (Zuid-Italië): /ˈgwiːsa/
  • gui·sa
  • Ontleend aan een Germaanse taal. Dit woord heeft dezelfde oorsprong als het Nederlandse wijze en het Duitse Weise, namelijk het Oergermaanse *wīsa.
enkelvoud meervoud
guisa guise

guisa v

  1. (verouderd) wijze, manier


  • gui·sa
  • [zelfstandig naamwoord] Ontleend aan een Germaanse taal. Dit woord heeft dezelfde oorsprong als het Nederlandse wijze en het Duitse Weise, namelijk het Oergermaanse *wīsa.
enkelvoud meervoud
guisa guisas

guisa v

  1. manier, gewoonte

guisa

  1. derde persoon enkelvoud, indicatief presens van guisar.
  2. informele tweede persoon enkelvoud, bevestigende imperatief presens van guisar.