gruiten
- grui·ten
- [1] afgeleid van gruit zn met het achtervoegsel -en
- [2] kofferwoord van groente en fruit eten
- [3] mogelijk variant van grutten ww , afgeleid van grut zn [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gruiten |
gruitte |
gegruit |
zwak -t | volledig |
gruiten [2]
- overgankelijk (historisch) bier brouwen met toevoeging van gruit
- inergatief in de klas met subsidie van de overheid fruit en groenten eten
- 's Woensdags wordt er gegruit.
- overgankelijk (waterbeheer) dreggen en schoonmaken van een watergang
- [2] schoolgruiten
- [1] gruithuis
- Het woord gruiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Beelaerts van Blokland, W.A.“Stichtsche, Gaasbeeksche en Overijsselsche leenen, gelegen in Gelderland” (1907), Goud Quint