Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groei·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitgroeien

groeide uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitgroeien
    • Ik groeide uit. 
    • Jij groeide uit. 
    • Hij, zij, het groeide uit. 


Gangbaarheid