• groei·de
vervoeging van
groeien

groeide

  1. enkelvoud verleden tijd van groeien
    • Ik groeide. 
    • Jij groeide. 
    • Hij, zij, het groeide. 
     De dagen daarna sliep ik steeds alleen, en langzaam maar zeker groeide mijn zelfvertrouwen.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers