• gren·ze·loos·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord grenzeloosheid grenzeloosheden
verkleinwoord

de grenzeloosheidv

  1. het grenzeloos zijn
    • De grenzeloosheid van zijn vertrouwen in zijn vrouw bleek gebaseerd op pure liefde en niet op de werkelijkheid. 
  1. oneindigheid