grenzeloosheid
- gren·ze·loos·heid
- afgeleid van grenzeloos met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grenzeloosheid | grenzeloosheden |
verkleinwoord |
de grenzeloosheid v
- het grenzeloos zijn
- De grenzeloosheid van zijn vertrouwen in zijn vrouw bleek gebaseerd op pure liefde en niet op de werkelijkheid.
- Het woord grenzeloosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.