Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grens af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afgrenzen

grens (...) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgrenzen
    • Ik grens af. 
  2. gebiedende wijs van afgrenzen
    • Grens af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgrenzen
    • Grens je af? 

Gangbaarheid