Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·vel·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gravelseizoen gravelseizoenen
verkleinwoord gravelseizoentje gravelseizoentjes

Zelfstandig naamwoord

het gravelseizoeno

  1. een seizoen bij de tennis waarin meestal op gravelbanen gespeeld wordt
    • Het gravelseizoen is weer begonnen. 

Gangbaarheid