graveel
- gra·veel
- uit het Oudfrans [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | graveel | |
verkleinwoord |
het graveel o
- fijn zand of gruis
- (medisch) aandoening met nier- of galstenen
- ▸ Het lijstje met kwalen waaraan Johannes Calvijn leed deed niet onder voor dat van Luther. Hij leed veel aan hoofdpijn; voorts kampte hij met pleuritis, een endeldarmaandoening van ernstige aard, de derdedaagse- en vierdedaagse koorts, graveel met niersteenkoliek en jicht.[2]
- [2] niersteen, blaassteen, niergruis
- Het woord graveel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "graveel" herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ graveel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Ds. M. van Kooten“Kerkhistorie met een knipoog: zieke zielzorgers” (06-11-2018), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be