• grab
vervoeging van
grabben

grab

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grabben
    • Ik grab. 
  2. gebiedende wijs van grabben
    • Grab! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grabben
    • Grab je? 


vervoeging
onbepaalde wijs to  grab 
he/she/it  grabs 
verleden tijd  grabbed 
voltooid
deelwoord
 grabbed 
onvoltooid
deelwoord
 grabbing 
gebiedende wijs  grab 

grab

  1. overgankelijk beetpakken, grijpen, pakken, vastgrijpen, vastpakken
    «Grab your coat!»
    Pak je jas!
    «She grabbed him by his shoulders.»
    Ze greep hem bij zijn schouders.