Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • graast af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afgrazen

graast (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgrazen
    • Jij graast af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgrazen
    • Hij graast af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afgrazen
    • Graast af! 

Gangbaarheid