gonze
gonze m
- (spreektaal) gozer, vent
- «Y a un gonze mine de rien qu’a marié ma frangine.»
- Een kerel die er niet uitziet is met mijn zus getrouwd. [1]
- «Y a un gonze mine de rien qu’a marié ma frangine.»
- mannelijke vorm van gonzesse, dat vaak weer wordt afgekort
gonze v
- (spreektaal) griet, wijf, meid
- «Matte la gonze qui débarque!»
- Kijk eens naar de griet die daar aan komt! [1]
- «Matte la gonze qui débarque!»