gonzesse v

  1. (spreektaal) grietje, vrouw, meid
    «Farid s’est inscrit au fitness, il croit qu’il va pouvoir tirer des gonzesses
    Farid heeft zich ingeschreven voor fitness, hij denkt dat-ie dan meiden kan versieren. [1]
  2. (spreektaal) (vaste) vriendin
    «Si j’appelle pas d’ici un quart d’heure, ma gonzesse me tue!»
    Als ik niet bel binnen een kwartier maakt mijn vriendin me af! [1]
  3. (spreektaal) lafbek, schijtluis
    «Martin, en bande tu le vois frimer, mais tout seul c’est une vrai gonzesse
    Als Martin in een groep zit zie je hem opscheppen, maar als hij alleen is, is-ie een echte lafbek. [1]