gompapier
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gom·pa·pier
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gom zn en papier zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gompapier | |
verkleinwoord | gompapiertje | gompapiertjes |
Zelfstandig naamwoord
het gompapier o
- papier ingewreven met gom zodat het na bevochtigen ergens aan kan vastplakken
- ▸ 't Gompapier kon je bijna altijd voor niets aan 't postkantoor krijgen; daar lagen zomaar hele stroken die langs de vellen postzegels hadden gezeten, soms op de grond, soms op de lessenaars, en je mocht ze gewoon meenemen.[1]
Gangbaarheid
- Het woord gompapier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ “Kees de jongen” (1923), C.A.J. van Dishoeck