goddank
- god·dank
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep van blijdschap’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- samenstelling van god en dank
goddank
- uitroep van geluk
- ‘Het is vervelend, maar ik ben goddank helemaal niet bang voor de tandarts. Ik ben dolgelukkig met die lui. Man! Die pijn wíl ik verdragen. Stel dat er géén tandartsen zouden zijn, dát zou pas erg zijn.’ [2]
- Het woord goddank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "goddank" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "goddank" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ de Volkskrant Nathalie Huigsloot25 januari 2019 INTERVIEW JAN MULDER
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be