Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gluurt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afgluren

gluurt (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgluren
    • Jij gluurt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgluren
    • Hij gluurt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afgluren
    • Gluurt af! 

Gangbaarheid