Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • glo·ri·ë·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

gloriëren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gloriëren
glorieerde
geglorieerd
zwak -d volledig
  1. de overwinning en de eer behalen
     Misschien zou de VVD-premier graag gloriëren tussen de groten der aarde, maar Nederland wordt niet meer uitgenodigd, hoewel het nog altijd de zestiende economie in de wereld is.[2]
     Natuurlijk, in dat hele sportjaar 2012 doen ook oneindig veel internationale toppers mee, bij wie we ook kunnen wegdromen. Mannen en vrouwen met gebeeldhouwde lijven, ongeëvenaarde artisticiteit en kolkende emoties. Maar tussen al die bedrijven door willen we ook zo graag Nederlanders zien gloriëren. Dat geeft zo'n jaar net dat extra beetje cachet.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De kwestie: Mist de G20 eigenlijk Nederland niet?” (03-11-2011), Tubantia
  3.   Weblink bron “Topsport alsschrikkeljaargeluk” (02-01-2012), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be