glop
  • glop
enkelvoud meervoud
naamwoord glop gloppen
verkleinwoord

het glopo

  1. nauwe doorgang
     ‘Kennen jullie dat in België, gloppen? Dat zijn kleine steegjes op Vlieland, waar je je in kunt verstoppen.[3]
  1. glop op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Gaea Schoeters
    “A.H.J. Dautzenberg” (06 JUNI 2014), De Standaard