Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gist·cel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gistcel gistcellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gistcelv / m

  1. micro-organisme dat suikers omzet in alcohol en koolzuurgas
    • Deze most wordt dan door natuurlijke gistcellen (die op de druiven zaten en dus in de most zijn beland) of door de wijnmaker toegevoegde gist ‘aangevallen’. De suiker in het sap wordt hierbij omgezet in alcohol en koolzuurgas. Dit duurt wel een paar weken, en voilá, je hebt wijn! [2] 
    • Tijdens het onderzoek bekeken de wetenschappers eerst gistcellen, waar een opvallende omzetting van stoffen plaatsvindt. Vervolgens zijn menselijke kankercellen onderzocht, en ook daarin werd suiker omgezet in ’fructose 1,6-biofosfaat’, dat vervolgens een proteïne activeert, waarna de cellen vermenigvuldigen. [3] 
    • Een voorbeeld: er bestaat een plantje waaruit je een heel goed malariamiddel kunt halen. Als je veel van dat middel nodig hebt, moet je dus een heleboel hectare aan grond hebben om die plant te laten groeien. Een synthetisch bioloog heeft alle benodigde genetica in een gistcel gezet en die cel kan precies hetzelfde trucje als de plant. Een stuk efficiënter en goedkoper dus.” [4] 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen