• gim·mer
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord gymbr
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gimmer     m: gimmeren
v: gimra  
  gimrer
gimre  
  gimrene  
genitief   gimmers     m: gimmerens
v: gimras  
  gimrers
gimres  
  gimrenes  

gimmer, m / v

  1. (veeteelt) een jong (éénjaarig) vrouwelijk schaap


  • gim·mer
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord gymbr
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gimmer     gimra     gimrar     gimrane  

gimmer, v

  1. (veeteelt) een jong (éénjaarig) vrouwelijk schaap