gezwenk
- ge·zwenk
- Naamwoord van handeling van zwenken met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezwenk | |
verkleinwoord |
het gezwenk o
- gedraai
- Zij stoeien wild, in snel gezwenk, gebuig,
De monden frisch als vochtig-versche vruchten. [1]
- Zij stoeien wild, in snel gezwenk, gebuig,
- Het woord 'gezwenk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gezwenk" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jeanne Reyneke van Stuwe (1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De De sneeuwen wereld.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be