• ge·vel·toe·ris·me
enkelvoud meervoud
naamwoord geveltoerisme -
verkleinwoord - -

het geveltoerismeo

  1. een vorm van inbraak waarbij de dief gevels beklimt
    • Dit is je reinste geveltoerisme. 
  2. het bewonderen of natekenen van gevels in een stad
    • In de rubriek Geveltoerisme besteedde De Gelderlander wekelijks aandacht aan panden in en rond Nijmegen.