Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·twin·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

getwintig

  1. met het aantal van twintig
    • Men zingt getwaalf, getwintig, vrouwen alleen, mannen alleen, allemaal tegelijk. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen