• ge·suis
enkelvoud meervoud
naamwoord gesuis
verkleinwoord

het gesuiso

  1. aanhoudend een ruisend geluid voortbrengen veroorzaakt door de wind of een snel stromend gas
    • Je hoort aan het suizen van de vlammen hoe hoog een pit staat. En of je al dan niet moet ingrijpen. Als tijdens het bakken van pannenkoeken de afzuigkap zo hard staat dat je dat gesuis niet kunt horen, kun je aan de vlammen onder de pan zien of het vuur hoger of lager moet.[2] 
    • Naast het geronk van kleine vliegtuigjes, klinkt bij de luchthaven ook het gesuis van Boeings en Airbussen die hoog overvliegen. Ze komen uit het oosten en zijn op weg naar Schiphol.[3] 
    • Mensen die last hebben van oorsuizen horen geluiden zoals een piep, zoemen, tikken, sissen of fluiten. De oorzaak van oorsuizen is nog onbekend. Wel is duidelijk dat 30 procent van de mensen die er last van hebben, ook gehoorverlies krijgt. Naar schatting heeft 10 tot 15 procent van de bevolking last van het nare gesuis. Bij 1 tot 4 procent is de hinder ervan zeer ernstig.[4] 
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Geertje Bikker-Otten 17-03-2018 Koken zonder vuur
  3. Reformatorisch Dagblad Chris Klaasse 14-02-2018 Lelystad Airport: van grasbaan naar vakantievliegveld
  4. de Telegraaf 13 sep. 2017 Groot onderzoek naar oorsuizen
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be