gesodemieter
- ge·so·de·mie·ter
- Naamwoord van handeling van sodemieteren met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gesodemieter | - |
verkleinwoord | - | - |
het gesodemieter o
- (pejoratief) gezeur, gedoe
- Het woord gesodemieter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gesodemieter" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be