• ge·rust·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gerustheid
verkleinwoord

de gerustheidv

  1. het vertrouwen in een goede afloop
     Het effect van vitamine D op de preventie van het coronavirus is niet aan te tonen, maar ook niet uit te sluiten, zegt de Gezondheidsraad. Toch raadt het adviesorgaan niet aan om zelf zomaar extra vitamine D te slikken. "Het kan ook een valse gerustheid geven van: ik slik vitamine D en ik loop minder kans. Maar dat kun je niet met zekerheid zeggen", aldus de raad.[2]
     De Maas bij Maastricht lijkt voorlopig zijn hoogste punt te hebben bereikt, maar reden tot gerustheid is er in Limburg nog niet. Twee helikopters zijn ingezet om de Maas in de gaten te houden. Er is een noodverordening afgekondigd om in het geval van hoog water ramptoeristen te kunnen wegsturen. De Maasdorpen Itteren en Borgharen zijn door het hoge water afgesneden van de buitenwereld. In Roermond en Venlo wordt later vanavond de hoogste stand van het water verwacht.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Helpt extra vitamine D tegen corona? Gezondheidsraad ziet er geen bewijs voor” (Woensdag 3 maart 2021, 11:09), NOS
  3.   Weblink bron “Waterpeil Maas bereikt hoogste piek” (Zaterdag 8 januari 2011, 20:36), NOS