Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·richt·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gerichtheid -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de gerichtheidv

  1. aanwezigheid van een duidelijke voorkeur bij het geven aandacht of van een duidelijk streven
     Het lijkt onbestaanbaar dat op 5 september 2000 een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer stemde vóór openstelling van het burgerlijk huwelijk voor man-man- en vrouw-vrouwkoppels. Hoeveel homo’s en lesbo’s zaten er toen in het parlement? Ik heb geen idee, maar dat driekwart van onze parlementariërs deze seksuele gerichtheid was toegedaan lijkt me stug.[2]
     De haj biedt individuele gelovigen de mogelijkheid de gerichtheid op god te versterken, hij dient als kans om vergeving te vragen voor zonden en onderstreept de universele broederschap van de moslimgemeenschap.[3]
     Tegelijk klinkt de roep om maatschappelijk relevant onderzoek steeds luider. Deze gerichtheid op de korte termijn, in combinatie met steeds meer procedures en regels, gaat ten koste van speculatief, exploratief onderzoek dat niettemin van grote maatschappelijke betekenis is.[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Stephan Sanders
    “Meer minderheid” (29 maart 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron “Miljoenen moslims in Mekka voor bedevaart” (25 oktober 2012) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron “Wetenschappelijk onderzoek in gevaar” (24 juni 1999) op nrc.nl