het aanhoudend onverstaanbaar binnensmonds zacht opzeggen of zingen van iets
Balke: „De psalmen zijn typisch iets van Calvijn. Hij had een grote voorliefde voor de psalmen. Luther zong ook graag, maar de psalmen hebben in Duitsland nooit die positie gekregen die ze in het calvinisme verwierven. Maar juist de psalmen waren voor Calvijn van groot belang, ook contra het geprevel van de priesters. Zelf heeft hij in Straatsburg een aanzet gegeven tot de berijming ervan; Marot ging verder, vervolgens Beza.” [2]
Geprevel van Twentse teksten die moesten worden geleerd en nerveus gedrentel. In de hal van de Performance Factory in Enschede bereiden acteurs zich ieder op hun eigen manier voor op hun auditie voor de Twentse bioscoopfilm ‘De beentjes van Sint Hildegard’. [3]
Op elegante hakken, met glanzend haar en in nieuwe jurken wacht de hele familie op de jongste spruit die gedoopt wordt. Dat gaat niet als bij ons, met een soeplepel wijwater over de fontanel en wat geprevel. De zang is indrukwekkend, de orthodoxe priester draagt een prachtig gewaad. De éénjarige wordt eerst ingeolied en dan drie keer geheel ondergedompeld in de doopvont. Longen en stembanden van het kleine meisje lijken prima in orde. [4]
Geen ge-tsjienk, geen geritsel en geen binnensmonds geprevel dat je alleen van heel dichtbij hoort. Want mijn Twentse dorp is al een maand verstoken van merels. Door het usutu-virus, uit Afrika geïmporteerd door onschuldige zwaluwen. Het ontbreken van die misschien wel best gekende wilde Medelanders valt niet iedereen op. Terwijl de stilte toch oorverdovend is. Geen alarmriedels, geen bozig roepen. Geen luidruchtig oogstwerk van druiven en bessen. [5]