geneugte
- ge·neug·te
- In de betekenis van ‘genieting’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- afgeleid van genoeg met het achtervoegsel -te [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geneugte | geneugten geneugtes |
verkleinwoord | geneugtetje | geneugtetjes |
- genoegen, genieting
- ▸ De moderne wereld heeft ons een reeks buitengewone voordelen en geneugten gebracht, waaronder technologie, medicijnen en entertainment.[4]
- Het woord geneugte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geneugte" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "geneugte" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ geneugte op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2033), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be