• ge·na·de·loos·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord genadeloosheid genadeloosheden
verkleinwoord

de genadeloosheidv

  1. het genadeloos zijn
    • De genadeloosheid van de wrede misdadiger brak hem op toen hij zelf vergeving nodig had. 
  1. wreedheid, vergevingsloosheid