Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·mie·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gemieter
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gemietero

  1. aanhoudende onrust
    • Het zal Jac Wagemans (54) worst wezen dat zich diep onder zijn akker een onvermoede schat bevindt, die wellicht miljoenen waard is. Hij wil niet dat er geboord gaat worden in dit stukje grond, aan de rand van het Zuid-Limburgse dorpje Limbricht. Hij wil er gewoon biologische tarwe blijven telen voor de lokale bierbrouwer Gulpener. „Geen gemieter hier”, zegt Wagemans, die ook nog parttime conciërge is op een vmbo. De vraag is: kan Wagemans de groeiende belangstelling van machtige olie- en gasmaatschappijen tegenhouden? [2] 
    • “Onze Sinterklaasintocht zal dit jaar in zijn meest oorspronkelijke vorm zijn en groter dan ooit, met 400 Zwarte Pieten en 9 praalwagens. We willen laten zien dat wij niet om willen buigen voor protest. We zijn niet doof voor de geluiden en hebben begrip voor iedereen, maar dat moet ook wederzijds zijn. Het gemieter over de kleur van Zwarte Piet kennen wij niet.” [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Marcel aan de BrughSam Gerrits 18 september 2009 Gasbel of luchtbel
  3. NRC Bas Blokker 23 september 2014 Ondanks discussie blijft Zwarte Piet in veel gemeenten zwart
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be