Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·krookt
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen gekrookt
verbogen gekrookte
partitief gekrookts

Bijvoeglijk naamwoord

gekrookt

  1. geknakt
     Het hart waarin Jezus geboren wordt, is een ledig hart, dikwijls een gekrookt riet des geloofs.[1]
     „Hij preekte over Jesaja 42:3 en vergeleek onze gemeente met een gekrookt riet en een rokende vlaswiek. De gemeente was wel klein, maar bleef in stand door de kracht van de Heere, zei hij.”[2]
     Het Gekrookte Riet was een bevindelijk-gereformeerde geloofsstroming binnen de Nederlandse Hervormde Kerk die in 1981 ontstond uit een groep predikanten rond een gelijknamig, voormalig tijdschrift. In kerkelijke kringen werden ze soms kortweg aangeduid als Rieter(s), een naam die ze ook zelf gebruikten.[3]

Werkwoord

vervoeging van: kroken…
verbogen vorm: gekrookte

gekrookt

  1. voltooid deelwoord van kroken

Gangbaarheid

11 % van de Nederlanders;
12 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Jan van ’t Hul
    “Gods Zoon, in doeken gewonden” (25-12-2012), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron
    Jan van Reenen
    “Gg Oostvoorne is een gemeente als een rokende vlaswiek” (04-12-2013), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    Wikipedia
    “Het Gekrookte Riet” (26/5/2020), Wikipedia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be