Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·flik·flooi
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geflikflooi
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

geflikflooi o [1]

  1. het aanhoudend treuzelen en nutteloze dingen doen
     De spullen van de graaf? Breng die maar hierheen, zei ze wijzend op de koffers en zonder iemand te begroeten. De jongedames, hierheen, naar links. Nou geen geflikflooi, riep ze naar de dienstmeisjes. Maak de samowar in orde![2]
  2. het aanhoudend elkaar liefdevol, sensueel aanraken
     Aangezien moeders zich niet rechtstreeks kunnen - of willen - bemoeien met het geflikflooi tussen de lakens van hun zoon of dochter, zou deze slinkse gift meer soelaas kunnen bieden. Zo is de achterliggende gedachte van het reisbureau bij deze campagne. Tijd voor vakantie dus![3]
     De actie is opvallend, aangezien Anna en kuspartner Monica Geuze veel kritiek kregen op de originele foto, die het resultaat was van urenlang lang geflikflooi voor de camera. De twee wilden met de cover laten zien dat ze 'geen fuck geven' om hokjes, maar critici zagen de actie als makkelijk schijnactivisme.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “'Meer vakantie zorgt voor meer seks en dus meer baby's'” (06-10-2015), Tubantia
  4.   Weblink bron
    Leon van Wijk
    “Anna Nooshin herhaalt omstreden zoenfoto met 'mooiste vrouw' Nochtli” (17 feb. 2018), Tubantia