geelkoperen
  • geel·ko·pe·ren
stellend
onverbogen geelkoperen
verbogen
partitief geelkoperens

geelkoperen [1]

  1. gemaakt van messing
     Wie de kerk binnen komt krijgt meteen een antwoord op die vraag: de koningin. Bij de geelkoperen koorpoort in de kerk is de blauwe jurk te zien die Juliana droeg, samen met een rode mantel met witte bontkraag (die overigens niet te zien is). Precies op de plek waar ze ingehuldigd werd als koningin.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Tentoonstelling Juliana: koningin, moeder en punkicoon” (Donderdag 13 oktober 2022, 21:46), NOS