gedijen
- ge·dij·en
- In de betekenis van ‘voorspoedig groeien, welvaren’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Afkomstig van het Oudnederlandse thīon met het voorvoegsel ge- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gedijen |
gedijde |
gedijd |
zwak -d | volledig |
gedijen [3]
- ergatief voorspoedig groeien
- Suikerriet gedijt uitstekend in dat warme, vochtige klimaat.
- Gestolen goed gedijt niet.
gestolen zaken brengen nooit voordeel
1. voorspoedig groeien
- Het woord gedijen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gedijen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "gedijen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gedijen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be