• ge·dach·te·loos·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gedachteloosheid gedachteloosheden
verkleinwoord

de gedachteloosheidv

  1. het gedachteloos zijn
    • De gedachteloosheid van de verstrooide professor was slechts schijn. Hij dacht wel na maar niet over de dagelijkse problemen des levens. 
  1. verstrooidheid