gedachteloosheid
- ge·dach·te·loos·heid
- afgeleid van gedachteloos met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gedachteloosheid | gedachteloosheden |
verkleinwoord |
de gedachteloosheid v
- het gedachteloos zijn
- De gedachteloosheid van de verstrooide professor was slechts schijn. Hij dacht wel na maar niet over de dagelijkse problemen des levens.
- Het woord gedachteloosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.