gebruis
- ge·bruis
- Naamwoord van handeling van bruisen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebruis | |
verkleinwoord |
het gebruis o
- het zeer levendig zijn
- Het contrast tussen het energieke gebruis rond het Esperidonplein en de armtierige publieke ruimte kon niet groter zijn.[2]
- het geruis van een gas vloeistof mengsel
- Aan de hoogste flanken van de bergen kleven donzige wolken, als uit elkaar gerafelde wattenproppen. Stil is de vallei niet: de Dora, vijfhonderd meter dieper, tolt gezwind naar beneden en het gebruis is tot hier hoorbaar. Een pompende ademhaling en het gekraak van de pedalen in de bochtjes komen daarbovenop.[3]
2. het geruis van een gas vloeistof mengsel
- Het woord gebruis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gebruis" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 21/09/2012 door Hans Brems Glyfada Beach
- ↑ de Standaard 05 MAART 2011 Tim Vanderjeugd Op twee wielen tussen berg en dal
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be