• ge·amu·seerd·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord geamuseerdheid
verkleinwoord

de geamuseerdheidv

  1. het geamuseerd zijn
     Buijs herkent die geamuseerdheid bij de plaatselijke bevolking. "Dat is nog steeds zo. Elke generatie onderzoekers overkomt hetzelfde, mij ook. Het zijn vaardigheden die de kindertjes daar al leren, maar die je mist als je er als student van 20 komt.[1]
  1.   Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “Hoe bioloog Niko Tinbergen een beetje Eskimo werd” (17-03-2017), NOS