Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gauss
Woordherkomst en -opbouw
  • vernoemd naar Karl Friedrich Gauss (1777-1855) [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gauss
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gaussm

  1. (eenheid) (verouderd) eenheid van magnetische flux 1 (G) gauss = 10−4 (T) tesla

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen