• gau·la
Naar frequentie 97033
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud gaula
o enkelvoud gaula
meervoud gaula
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
gaula

gaula

  1. huilend, roepen, schreeuwend

gaula

  1. verleden tijd van gaule
  2. voltooid deelwoord van gaule

gaula, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van gaul


  • gau·la
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud gaula
o enkelvoud gaula
meervoud gaula
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
gaula

gaula

  1. blèrend, bulkend, huilend, joelend, roepend, schreeuwend, wenend

gaula

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast gaule, zie aldaar

gaula

  1. verleden tijd van gaula
  2. voltooid deelwoord van gaula

gaula

  1. gebiedende wijs van gaula

gaula

  1. verleden tijd van gaule
  2. voltooid deelwoord van gaule

gaula

  1. gebiedende wijs van gaule

gaula,

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van gaul (onzijdige verbuiging)