• gast·rij·der
enkelvoud meervoud
naamwoord gastrijder gastrijders
verkleinwoord gastrijdertje gastrijdertjes

de gastrijderm

  1. een chauffeur die niet tot het vaste team behoord
    • Fiat moest wederom achtervolgen, met gastrijder Hannu Mikkola die tweede eindigde achter Munari, en teamgenoot Markku Alén op een derde plaats.