• ga·ra·ge·poort
enkelvoud meervoud
naamwoord garagepoort garagepoorten
verkleinwoord garagepoortje garagepoortjes

de garagepoortv / m

  1. de grote deur van een garage die geschikt is om een auto doorheen te laten rijden
     De daders schoten op de garagepoort van de woning, maar daarachter bevond zich een leefruimte, volgens de burgemeester een geïmproviseerde keuken. Daar zaten op het moment van de beschieting familieleden, onder wie kinderen.[1]
     Je huis automatiseren is 'the next big thing'. Van slimme thermostaten, intelligente lampen tot zelfrijdende stofzuigers: alle tech-giganten zijn er druk mee bezig. Maar je kunt je afvragen waarom het nodig is om op afstand je garagepoort, deur, lichten, televisie en auto te kunnen bedienen.[2]
  1.   Weblink bron “11-jarig meisje omgekomen bij schietpartij in Antwerpen” (Maandag 9 januari 2023, 21:22), NOS
  2.   Weblink bron “Man redt op afstand eigen huis van vuurzee” (Zondag 29 november 2015, 14:11), NOS