Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ga·mer
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van gamen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord gamer gamers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gamerm

  1. iemand die veel computer games speelt
    • Er was één probleem: niemand kende deze Ellie. De vrouw kwam uit het niets op het professionele speelveld, terwijl de meeste pro-gamers al ietsje bekender zijn alvorens ze tekenen bij een bekend team. [1] 
    • Dat was een eye-opener voor de Fransman uit Marseille: ,,Ik doe alles waar ik van houd. Het voelt daarom niet als werk. Daarnaast ben ik goede vrienden met mijn teamgenoten. We kennen elkaar al drie jaar, zijn samen op vakantie geweest en we hebben allemaal één passie: gamen. Soms schreeuwen we wel tegen elkaar, maar dat is niet persoonlijk bedoeld. Het is om er een betere gamer van te worden. Dit is echt een ideaal leven. Niet slecht voor een gamer, toch?’’ [2] 
    • Maar het gaat vooral om de gamers zelf. Hier zijn er zeker meer dan 400, die al hun computers van huis hebben meegenomen om hier eens ongegeneerd een paar dagen te gamen. [3] 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen