galmen
- gal·men
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
galmen |
galmde |
gegalmd |
zwak -d | volledig |
galmen
- inergatief langdurig luid naklinken
- Het geluid van een alpenhoorn galmde door het dal.
- ▸ Woorden schieten nu zelfs tekort. Een ijselijke kreet galmt over de weide op de top van La Planche des Belles Filles. ‘Aaaargh!’[1]
- overgankelijk op overdreven trage wijze iets zingen
- De behoudende gemeente galmde luidkeels een psalm in de oude berijming.
de galmen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord galm
- Het woord galmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "galmen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be