• IPA: /ˈfruː.triː/
  • fruit tree
enkelvoud meervoud
fruit tree fruit trees

fruit tree

  1. (plantkunde) fruitboom
    «In spring, I like walking among the fruit trees and enjoy their colo(u)rful blossom.»
    Ik hou ervan in de lente tussen de fruitbomen te wandelen en van hun kleurrijke bloesems te genieten.