frissen
- fris·sen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
frissen |
friste |
gefrist |
zwak -t | volledig |
frissen
- overgankelijk (van ruw ijzer) in een open haard omzetten in smeedijzer of staal
- Het woord 'frissen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.