• fris·te

friste

  1. verbogen vorm van de overtreffende trap van fris
46 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • fris·te
  • [A] Afgeleid van het Oudnoorse werkwoord freista.
  • [B] Afgeleid van het Oudnoorse werkwoord fresta.
vervoeging
onbepaalde wijs friste
tegenwoordige tijd frister
verleden tijd fristet
frista
voltooid
deelwoord
fristet
frista
onvoltooid
deelwoord
fristende
lijdende vorm fristes
gebiedende wijs frist
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking [A] + [B]

[A] friste

  1. onovergankelijk verleiden
    «Vår intime vinkjeller kan friste med god mat og vin for inntil 6 personer.»
    Onze intieme wijnkelder voor maximaal 6 personen kan je verleiden met goed eten en wijn.
  2. onovergankelijk beproeven, uitdagen, verzoeken (b.v. het geluk)
  3. onovergankelijk (religie) verzoeken (b.v. God)

Jezus werd verzocht in de woestijn.#:*Jesus ble fristet i ørkenen. 

[B] friste

  1. onovergankelijk leiden, slijten
    «De fristet en kummerlig tilværelse.»
    Ze leidden een miserabel bestaan.