Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • friet·kot·cul·tuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord frietkotcultuur
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de frietkotcultuurv

  1. de cultuur rond het maken en eten van friet, inclusief het hebben van een wijdverspreidheid aan frietkotten en de ambacht van het frieten bakken
    • De frietkotcultuur is erkend als immaterieel cultureel erfgoed.